- The Netherlands
- Aids 2018 – Lambert Grijns
- TV documentaries
- AIDS 2018 – ATLAS2018
- TRAILERS Cambodia & Japan
- Frontrunners Lambert Grijns
- Aids 2018 – ATLAS2018 posters
- ATLAS 2018
- Agenda
- TRAILERS South Africa & Zambia
- TRAILERS USA
- TRAILERS Russia & Europa
- ATLAS 2018 SF
- Atlas Virtual In Progress
- The Time There-After film
- The Time There-After PRESS
- The Time There-After Expo
- The Time There-After Balie
- The Time There-After EYE
- About us
- The Netherlands
The Netherlands
The Netherlands has a population of nearly 18 million (2024). By the end of 2022 around 24400 of them were people living with HIV. (PLHIV) 22000 of them were receiving HIV medical care. An estimated 1400 people don’t know yet that they are infected with HIV. 62% of the infected population are gay men (nearly 14.000) 19% are women. (4,120)
The number of new HIV diagnoses dropped from nearly 1200 in 2010 to 393 in 2022. The estimated number of HIV infections in 2022 was even lower: 140.
The overall number of infected children is tiny and 95% get ART. The country’s program to prevent mother-to-child transmission (PMTCT) of HIV is a success averting virtually all infant cases.
The vast majority of HIV in the Netherlands is found among men who have sex with men (MSM). HIV infection is concentrated in the large cities. In 2022 there were 21 people who died of AIDS. Combating HIV/AIDS is a clearly stated aim of Dutch domestic and foreign policy which it supports wholeheartedly.
(Sources: Stichting HIV-monitoring and UNAIDS with HIV (PLHIV) today.)
Peter en Michael
The Netherlands
This Time pay attention
‘Het enige wat ik kan zeggen is dat ik vreselijk van die man gehouden heb. Ik was helemaal dol op hem. Wat een leuke man!’
Michael Matthews overleed op 11 januari 1996 aan de gevolgen van aids. Als enige geportretteerde in dit boek leeft hij nog enkel in onze herinnering. Michael was theatermaker, acteur, danser en choreograaf. Maar bovenal was hij een groot kunstenaar. Als geen ander wist hij in zijn voorstellingen de pijn en het verdriet van aids invoelbaar te maken, zonder je machteloos achter te laten. Dat kwam omdat hij zelf de monsters speelde die hij voor zijn succesvolle monstertrilogie gecreëerd had. Daardoor kregen zelfs Frankenstein, Dracula en Hyde iets van de poëzie en de lichtheid mee die zo eigen was aan Michael.
De laatste jaren van zijn leven was Michael de partner van twee bijzondere mannen. Eén daarvan, Jacques Heijer, de meest gerespecteerde kunstrecensent van zijn tijd, overleed al in 1991 aan aids. Peter, die andere van de twee, zit gelukkig nog gewoon tegenover mij.
A face on a cover of a magazine
‘Ik weet het nog precies, ik heb hem in november 1988 leren kennen. Het was in de Cuckoo’s Nest, in de darkroom. Hij kwam binnen in een witte regenjas. Een grote zwarte man in een witte regenjas. Ik zag hem en dacht: wow, wat een man! We zijn niet lang meer gebleven en naar mijn huis vertrokken. En hij is meteen blijven slapen.
Het aardige was dat kort daarvoor een film van Alejandro Algresti was uitgekomen, waarin Michael een belangrijke rol speelde. Ik had erover gelezen in de krant. Bij dat artikel stond een foto van hem, met dat mooie koppie. Die foto had ik uitgeknipt, maar twee dagen voor onze eerste nacht samen had ik hem weggegooid. Je kunt niet alles bewaren!
’s Morgens bij het ontbijt vertelde hij me dat hij die jongen was van die foto. Ik heb daarna nog alle ouwe kranten nagekeken op zoek naar die foto.
Hij was nogal vaag – of ik heb het niet gehoord – maar ik kwam er pas later achter dat hij een vriend had, Jacques. Ik vond het helemaal niet zo erg. Wat maakt het uit, dacht ik, het is een leuke kerel. We hebben veel plezier samen. Maar kort daarop was het Kerstmis en Jacques en hij vierden dat in New York. Dat vond ik vreselijk saai. “Dat doe ik geen tweede keer meer,” zei ik tegen hem. “Volgend jaar ben je bij mij.”
Ja kijk, binnen één kader past het niet, maar er zijn meer mensen die het anders doen. Als een man een tweede vrouw heeft, heeft hij een maîtresse… Michael noemde mij zijn matras. Ik vond dat best, zo’n zijlijnrelatie vond ik wel goed.
Ik heb Michael nooit over een gewetensconflict gehoord. Hij zei tegen mij: “Ik woon bij Jacques en daar ga ik niet weg” en tegen Jacques zei hij: “Peter is een goeie vriend en die geef ik niet op.”’
The little monsters
‘Ik wist niet dat Michael hiv-geïnfecteerd was. Hijzelf ook niet. Eind 1989 kreeg hij tuberculose. Uit het onderzoek dat volgde bleek dat hij hiv had. Hmm, tja… en toen!? Toen niets… dat was dat! Hij had hiv! Punt. Hij knapte daar goed van op en we gingen weer over tot de orde van de dag. We hebben het nooit over die hiv van hem gehad. Ik kan het me in elk geval niet herinneren.
In New York had Michael een vriend, Bill. Die was aan aids overleden. Dat was een belangrijk referentiepunt. Wat voor hemzelf de consequenties zouden zijn, dat werd niet besproken.
Weet je, hij had geen kaposi, hij zag er niet slecht uit. Er was geen angst voor wat allemaal zou komen. Nee, nee, het bracht geen speciale zorgen met zich mee.
Nadat ik het wist van Michael heb ik mezelf ook laten testen. Ik wilde weten wat er aan de hand was. Ik zeg niet dat ik helemaal ontspannen was, maar het was niet zo dat de angst had toegeslagen. Een vriendin ging met me mee voor de uitslag. Die was negatief. We zijn daarna naar het Amstel Hotel gegaan om het te vieren met een fles champagne. Maar rond elf uur ’s morgen loopt er in het Amstel een meneer met een stofzuiger rond. Dat vonden we zo’n armoe, toen zijn we naar huis gegaan. Daar had ik nog een fles in de ijskast liggen.’
Such a cold finger
‘Jacques vond… wat zal ik zeggen… Jacques was niet onaardig, maar hij vond het niet leuk dat ik er was. Hij had zo zijn manieren om met mijn aanwezigheid om te gaan. Ik heb vrij mooie tanden en dan zei Jacques: “O, dat is die man met dat kunstgebit.” Daar kon ik wel om lachen.
In september 1990 werd Michael voor een tweede keer opgenomen. Jacques en ik troffen elkaar
in het ziekenhuis. Na het bezoek aan Michael gingen we samen wat eten. Toen zei Jacques iets van: “Als ik jonger was geweest, zou ik je nu in elkaar slaan, maar gezien de omstandigheden laat ik het maar begaan.” Michael en hij waren tien jaar bij elkaar. Hij accepteerde de ontstane situatie eigenlijk maar half.
Eind 1990 waren ze in New York. Jacques werd daar erg ziek. Ergens begin januari kwamen ze terug naar Nederland waar Jacques meteen moest worden opgenomen. Hij was verbijsterd dat het zo snel ging. Hij had het zich anders voorgesteld. Hij liet toen wel merken dat hij het prettig vond dat ik er was, omdat hij wist dat hij dood zou gaan en Michael niet alleen achter zou blijven. Dat was aardig.
Een paar dagen voor zijn dood was ik met Michael bij hem. Ik maakte nog een grap. Zo’n grap vanuit mijn eigen onzekerheid, of misschien wel omdat ik niet goed wist dat hij zo ziek was. Het ging zo razendsnel. Op mijn verjaardag, 29 januari, overleed hij. Dat zie ik als een leuke wraak van hem. Die is hem gegund. Op zijn begrafenis zat ik in de kerk niet naast Michael. Ik zat een rij achter hem. Dat was raar. Ik was er zo half wel en half niet.
Michael was in shock door Jacques’ dood. Hij kroop met zijn kop onder de dekens en was uren van de wereld. We spraken er niet over. Wat is dat, dat je er nooit over praat, dat je er niks over vraagt!? Ik weet het niet. Ik heb het thuis ook nooit geleerd. Bij ons thuis werd niets gevraagd. Dat heeft ermee te maken, denk ik.
Het is niet dat het niet nodig is; aan de andere kant, je hoeft niet altijd alles te bespreken. Van zoveel dingen snap je zelf ook wel dat die indringend zijn. Dan kun je erover praten, of niet. Er is voor allebei wat te zeggen.’
Let us be our mirror
‘Ik was op een bepaalde manier het vijfde wiel aan de wagen, en nu, met Jacques’ dood, viel er één wiel af. De vraag die speelde was: word ik nu het vierde wiel of niet? Het was allemaal niet zo vanzelfsprekend.
Ons leven bestond uit veel dingen samen doen. Samen naar de film, samen eten en veel samen slapen. Daar werden geen afspraken over gemaakt. Wat gebeurde, gebeurde. We zouden een keer een paar dagen naar Parijs gaan en Michael zou de avond voor ons vertrek bij mij slapen. Maar hij was er niet. Ik zie hem morgen wel bij het station, dacht ik, en als hij er niet is, dan gaan we niet naar Parijs. Maar de volgende dag was hij er.
In 1993 verhuisde hij van Haarlem naar Amsterdam. Ik vond het heerlijk, en hij ook. Zijn nieuwe huis lag aan de Van Baerlestraat, naast een boekwinkel. Dat vond hij fantastisch. Hij zei: “Dan ga ik hier zitten, dan doe ik de luxaflex een beetje open zodat ze vanaf de straat kunnen zien dat er een zwarte man woont die schrijft!” Ja, daar zit een laag in van die hele zwarte problematiek, van waardering, van zwarte mensen zijn dom. Dat was altijd een issue.
Of ik verliefd was? … Als je zo lang moet nadenken als ik nu, ben je niet echt verliefd. Ik vond het een ontzettend intrigerende, leuke, fascinerende man. Dat was het vooral. Ik was helemaal dol op hem. Er is zoveel… De leuke herinneringen, de foto’s die hij maakte van zijn kleren, zijn schoenen. Dat leuke kuifje van hem! Ik heb allemaal briefjes en ansichtkaartjes gekregen van hem. Die zag ik laatst weer en die waren zo ontzettend leuk, grappig, en geestig. Ik denk weleens: had ik me dat maar beter gerealiseerd.
Ja, hij was wel verliefd op mij, geloof ik.’
I’ve gotten so thin. I don’t recognize myself
‘Hij was ziek. Het was niet moeilijk om daarmee om te gaan. Nee, want de meeste tijd was hij niet ziek. Zijn laatste voorstelling was Hyde, het slotstuk uit zijn monstertrilogie. Ach, zo mooi! Daar leerde ik het meest over hem. Ik zei weleens dat ik meer van hem heb geleerd door wat hij speelde in het theater dan door wat we bespraken. Hij communiceerde heel erg via de teksten en de beelden uit zijn werk…
Hij wees mensen aan in het publiek
die dood zouden gaan.
Zo vrij, zo brutaal…
Het was een waanzinnige connectie.
Zo indrukwekkend,
en dat lichaam, broos
fragiel…
Die te lange benen, die altijd te lang waren,
maar nu zo dun, zo stakerig,
zo mooi.
Indrukwekkend.
Ja, het was indrukwekkend…
Je kijkt een uur, langer nog, naar een ongelooflijk intens gebeuren. Drama van het grootste soort, zonder dat er drama wordt gespeeld. Als je alleen dat lijf al zag, met die witte onderbroek aan! Zijn grootste angst was dat hij in zijn broek zou poepen, maar dat gebeurde niet. Hij had absoluut de beheersing over wat er moest gebeuren. Het was adembenemend. Dit stuk was de grande finale. Ik heb het tig keer gezien. Ik ging elke keer terug. Waar gaat het over? Wat zegt hij allemaal? Wat zegt hij over zichzelf?
Ik sprak niet over zijn ziekte en hij dus ook niet. Dat betekent niet dat ze niet bestond, maar ze zat in ons eigen hoofd. We lieten elkaar daarover met rust. Het zijn drie dingen: het is een deel van niet willen weten; een deel van niet bemoeien met de zaken van een ander; en een deel van niet kunnen prijsgeven van wat er allemaal speelt. Die drie dingen bij elkaar. Ik denk dat wij beiden dachten: het is prima zo.
Hij had nog een hoop dingen te doen. Zonder meer. Het leven was eindig. Maar hij deed de dingen achter elkaar. Hij ging niet tuimelen, hij viel niet om. Hij lag in het ziekenhuis of hij werkte, zo simpel was het. Hij had een hekel aan het ziekenhuis, ook in Amsterdam. Het kwam te dichtbij, het was te realistisch. Ik ging in die laatste periode met hem mee. Dat was goed. Ik wilde erbij zijn. Ik wilde horen wat er gebeurde. Ik wilde het snappen.
Ik heb me bewust de vraag moeten stellen, wil ik hem nu verzorgen of niet? Een vriend zei: “Dat is toch vanzelfsprekend! Je hebt een relatie met hem, natuurlijk ga je hem verzorgen.”
Ik vond het helemaal niet zo vanzelfsprekend. Niet in de zin om het niet te doen, maar ik vond het goed om de vraag te stellen. En toen ik eenmaal de vraag gesteld had, vond ik het ook vanzelfsprekend. Ik dacht: Ja, het is prima. Ik ga dat doen! Dat wil ik.’
I am the puppet of no time to waste
‘Het hele proces van het einde van Michael was fantastisch, absoluut fantastisch. Hij was zich er zo van bewust dat hij doodging. Hij maakte zulke heldere keuzes, maakte zulke shortcuts. Mensen die zich realiseren dat ze doodgaan zijn ongelooflijk aangename mensen om mee samen te leven. Alle rotzooi wordt geskipt, de essentie blijft over. Vrienden die niet leuk zijn worden geskipt. Onnodig bezoek wordt niet toegelaten. Shortcuts! Allemaal korte lijnen, korte lijnen. Ik ben ook iemand die vindt: alles wat te veel is, moet je elimineren. Je moet je proberen te beperken tot de essentie. Dan blijft het overzichtelijk, dan kun je het aan in zijn volledige betekenis.
Fysiek was de laatste serie voorstellingen, in de herfst van 1995, een enorme opgave. Als hij thuiskwam, was hij op. Dan moest hij meteen naar bed. Eerst was er dan nog dat gedoe met die vreselijke medicatie voor zijn ogen. In het amc hadden ze verteld dat hij blind zou worden. Dat was het ergste wat hem kon overkomen. Dan kan ik helemaal geen televisiekijken, zei hij, of lezen, of theater maken… Dus ’s avonds, voor het slapengaan moest ik hem prikken in dat verschrikkelijke ventiel dat ze in zijn lijf geplaatst hadden. Soms prikte ik ernaast, dan was ik te moe. Dat vond ik zo erg! Dan kon ik wel janken van schaamte. Hij ook!
Of ik in paniek raakte door zijn naderende dood? Nee. Ik dacht meer van: hij gaat vandaag niet dood, misschien morgen. Dan maak ik me morgen druk, vandaag ga ik niet jeremiëren. Dat slaat ook nergens op. Eigenlijk is dat een manier van kijken die hij helemaal niet onplezierig vond. Het was geen ontkenning, het is meer een kwestie van je niet druk maken over wat nog niet gebeurt.
Tja, als je eraan terugdenkt, dan denk je… Die laatste maanden… die laatste maanden… Nee, nee, dat is niet leuk. Terug naar leuke dingen, terug naar leuke dingen…
We waren in augustus dat jaar nog in Frankrijk op vakantie. Hij wilde zijn testament veranderen. Hij wilde niet langer begraven worden, maar gecremeerd, en zijn as moest vanaf de Eiffeltoren worden verstrooid. We waren in Parijs en ik zei: “Weet je wat we doen, we gaan naar de Eiffeltoren en kijken van welke etage dat moet gebeuren. Ja, dan weet je tenminste hoe dat zal gaan en dan kun je zelf zeggen waar je wilt dat we gaan staan en zo…” De volgende morgen ging ik naar een museum; we zouden elkaar om twaalf uur treffen bij de Eiffeltoren. Toen ik daar aankwam, stond hij onder die Eiffeltoren – helemaal in het pak – te dansen! Prachtig. Swingend onder die Eiffeltoren. Ik dacht: jezus, wat is er nou aan de hand!?
Was hij net gebeld vanuit Nederland.
“Weet je wat ik gekregen heb?” zei hij, “de Allebert van Dallemen-prijs, of iets dergelijks…” Michael kende die prijs niet. “Dat is fantastisch,” zei ik, “de Albert van Dalsum-prijs, geweldig!” We waren meteen niet meer in de stemming om te kijken van welke verdieping hij moest worden uitgestrooid. Bovendien stond er een heel lange rij bij de ingang. Hij wist niet hoeveel geld er aan de prijs verbonden was, vijfduizend of vijftigduizend gulden. Maar hij riep een taxi en we zijn meteen chic gaan eten, ergens bij Palais Royal.
Naar mijn idee is het de dag nadat hij de Albert van Dalsum-prijs had ontvangen gebeurd. Hij is in bed gekropen en heeft de stekker er uitgetrokken. Alles was binnen. Hij had zijn stukken gedaan, hij had het boek klaar, hij had de prijs gekregen. Het leek ook wel of hij bang was dat hij geen ideeën meer had om het volgende stuk te maken. Dat is niet waar natuurlijk, maar hij dacht op dat moment: het is wel goed, nu is alles klaar, het is afgerond.
Dat was eind oktober. Toen heeft hij besloten om dood te gaan. Nee, ik wist niet hoe lang dat zou gaan duren. Dat was wel met paniek overgoten, moet ik zeggen. En verdriet? Was daar tijd voor? Dat weet ik niet. Bij Michael wel, bij mij weet ik het niet zeker. Ongetwijfeld. Maar het was allemaal gemaskeerd. Ik denk dat er veel gemaskeerd was.’
Blood on the moon
‘Vanaf eind oktober heeft het nog een paar maanden geduurd. Ik woonde bij hem. Eén keer in de week ging ik naar mijn eigen huis om de post te halen en de rest van de tijd was ik bij hem.
Hij was in bed gekropen en ging aan de cocaïne. Dat vond ik niet leuk. Helemaal niet zelfs. Het was tegen de pijn, maar het was ook een vlucht uit de realiteit. Hij raakte in een delirium. Soms was er geen contact meer… Maar soms moesten we ongelooflijk lachen.
Hij was aandoenlijk, ontzettend aandoenlijk.
De mensen van De Toneelschuur hebben fantastisch geholpen. In veel opzichten. Zo hebben ze zijn salaris veiliggesteld, zodat hij een normaal inkomen had en daarover geen onrust ontstond.
Vanaf begin december waren er vrienden in huis. Veel vrienden. Het was ongelooflijk gezellig. En zijn moeder kwam over uit New York, samen met zijn zusje. Op vijf december. Ik weet dat nog zo goed omdat ik ze vertelde over Sinterklaas en Zwarte Piet.
Ze wisten natuurlijk dat Mike dood zou gaan, maar Mike wilde niet met ze praten. Dat was… dat was nu eenmaal zo. Maar ze bleef, en ze kookte. Zijn moeder kookte de hele dag. Vervolgens bracht ik het eten naar Michael en dan, via de achterdeur, liep ik naar buiten om het weg te gooien. Mike at niet meer en ik accepteerde dat. Ik ging hem niet voeren.
Met de kerstdagen had ik vakantie. Rond die tijd heb ik mijn verzet tegen de cocaïne opgegeven. Ik realiseerde me ineens dat ik het niet erg vond dat hij dronk, maar dat ik het wel erg vond dat hij snoof. Leg mij nou eens uit wat het verschil is!
Het was een keer voorgekomen dat er ’s nachts geen sigaretten waren, en geen drank, en geen cocaïne. Hij was zo radeloos, zo angstig ook, dat ik de volgende dag besloot: oké, vanaf nu is er permanent drank en coke in huis, en altijd een slof sigaretten, meer dan een slof. Ik zei: “Geef me de naam van je dealer” en ik ben naar die dealer gegaan. Die man wou me eerst niet toelaten. Ik zei: “Dit en dit is aan de orde, ik wil continu een voorraad cocaïne hebben.” Toen antwoordde die man: “Als je nu eerst een fles whisky voor me koopt, valt er daarna te praten.”
Dat deed ik. Dus vanaf die tijd was er altijd coke. Maar ja, dan kwamen zijn vriendjes op bezoek en die konden geen maat houden. Toen heb ik een bord opgehangen, zo’n groot bord, in huis, waarop stond: ik wil wel hebben dat hij overlijdt aan aids, niet aan een overdosis. Ik zei: “Niemand geeft hem cocaïne, behalve ik. Hij krijgt het op tijd, wees maar niet bang. Hij mag gewoon dood en dit mag gewoon, alles mag, maar wel op een ordentelijke manier…”
Met de kerst zat ik de hele dag bij Mike op bed,
en zei hij…
mag ik een snuifje?
Dan zei ik, nee Mike, je hebt net gehad…
O ja, is het waar?
En hoe laat is het?
Het is zo en zo laat,
en morgen is het kerst!
O, wat leuk…
Mag ik een snuifje?
Nee Mike, dat heb je net gehad…
O ja, is dat waar?
Hoe laat is het?
Het is zo en zo laat,
en morgen is het kerst!
De hele dag bleef ik zitten en gaf ik hem antwoord. Verder niks. Als ik eraan terugdenk moet ik huilen. We hadden thuis een kerstdinertje georganiseerd, in de hal. Zaten we met zijn allen zo om de tafel dat hij het net kon zien. Dan zei hij: “Wel goed eten hè, wel goed eten.”
Het was zo ontroerend.
En ’s nachts… hij dronk alcohol… en hij nam zijn snuifjes… en hij luisterde naar de radio, de hele nacht… en ik sliep ernaast… dat kon ik… ondanks het feit dat de kamer blauw stond van de rook… met de radio aan… hij luisterde altijd naar de bbc… dat ging goed… ik kon gewoon slapen…
Hij poepte in zijn broek. Ik moest twee keer ’s nachts het bed verschonen. Dat ging dan van: “Oké Mike, eruit, ik ga die bedden verschonen.” Dan ging alles in de was, terug het bed in en dan gewoon weer door. We hadden iets van “we laten ons niet kisten, we gaan gewoon door”. Een opname in het ziekenhuis was niet meer aan de orde. Dat wilde hij ook niet. Hij kreeg de nieuwe pillen die op de markt kwamen ook niet meer. Hij was te ver heen. Het zou niet meer werken. Het was een helder besluit van de artsen en die artsen in het amc waren goed. Ze waren straight. Ze waren oké.
Ik wilde sondevoeding kopen, want hij at niet meer en het ziekenhuis wilde die sondevoeding niet meer geven. Het had geen zin meer, vonden ze. Ik dacht: ben je helemaal besodemieterd, dan betaal ik het zelf wel. Ik kon het geloof ik een halfjaar betalen. Ik laat hem niet doodgaan, dacht ik. Al mijn geld besteed ik aan het eten. Ik laat hem niet doodgaan…
Hij at gewoon niet meer.
Ina, van De Toneelschuur, en ik spraken af om eens door te nemen hoe het moest als hij dood zou gaan. Wat er op de kaart zou moeten staan en zo. Dat was goed. Zij kwam en alles werd besproken. Er werd ook een afspraak gemaakt met een begrafenisondernemer. Die stond voor 12 januari gepland. Die dag met Ina was een zondag. Mike had zich die hele dag verscholen onder de dekens. Pas op maandag kwam hij zo met zijn hoofd terug de wereld in… De schat… Die maandag was Mike helder. Dat was 4 of 5 januari.
Een paar dagen later, de nacht van 10 op 11 januari, wat de laatste nacht zou worden, dat was verschrikkelijk. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt. Mike was zo wild, zo onrustig, zo afschuwelijk. Ik had de hele nacht naast hem gelegen, naast dat rokende, dampende monster. ’s Morgens kwam er zo’n grote Surinaamse vrouw van de thuiszorg. Zij zei: “Nou meneer, die maakt het niet lang meer.” Ik vertelde haar hoe erg het was geweest die nacht, dat ik het niet lang meer vol zou houden. Zij beloofde toen dat ze iemand zou sturen die ’s nachts kon waken zodat ik kon slapen…
Ik heb die dag nog gewerkt. Ik moest die dag een lezing houden in het Rembrandthuis, want ik had daar de nieuwbouw ontworpen. Dat heb ik gedaan. Ik hield mijn lezing. Voor de vrienden van het Rembrandthuis. Om vijf uur.
Toen ik klaar was kreeg ik een telefoontje dat Mike dood was…
Het was een misrekening! Ik had het niet gedacht. Ik dacht dat het die maandag zou gebeuren, vier dagen later. Ik was te laat. Ik heb hem eerder die middag voor het laatst gezien en ik heb niet de signalen opgepakt dat hij die dag dood zou gaan.’
We are strong
‘Nee, ik stortte niet in. Ik moest vreselijk huilen. Zo’n huil vanuit de onderbuik, zo’n diepe huil. Daarna gingen we tot actie over. Ik heb zijn dokter gebeld. Samen met hem heb ik Michael afgelegd. Dat wilde ik zelf doen. Ik heb zijn moeder niet gebeld, dat durfde ik niet. Ik heb zijn zusje gebeld en gezegd: “Zeg jij het tegen je moeder.”
’s Avonds waren er mensen die er ’s avonds altijd al waren. Er werd eten gehaald, en drank. Ondertussen belde ik iedereen. Ik belde de apotheek, de bovenburen. Die apotheker zei: “Dit is toch het beste voor iedereen.” “Behalve voor u,” zei ik, “want u hebt er toch leuk aan verdiend.” Er was meteen een soort van alertheid en humor.
Nee, ik stortte niet in. Ook later niet.
De dag erop kwam die begrafenisondernemer voor de afspraak die we eerder gemaakt hadden en wij zeiden: “Nou meneer, u weet het nog niet, maar u hebt meteen een klus, want hij is vannacht overleden.” Dat soort vanzelfsprekende eenvoud. We gaan niet zitten jeremiëren.
Dat bedoel ik met kwaliteit. Doodgaan met mensen die de hele dag zitten te klagen dat het niet mag gebeuren, dat moet vreselijk zijn. Als je in de buurt bent bij iemand die zich met het sterven verzoend heeft, zoals Michael, dan is het eigenlijk fantastisch. Omdat het dan niets anders is dan leven van minuut tot minuut tot minuut. De tijd vertraagt. Je leeft intenser. Dat willen we toch eigenlijk altijd, intens leven? Boos worden heeft helemaal geen zin. Dat is alleen maar woede die tegen jezelf gericht is.
De dagen daarna, toen we met alle vrienden in huis waren om afscheid te nemen van Mike, waren zo fantastisch. Er werd gezongen, gehuild. Alles door elkaar. Het was leuk om hem thuis te hebben. Ik ontwikkelde een vast ritueel, ’s avonds. Dan deed ik de gordijnen dicht, de bekleding in de kist. Dan dekte ik hem helemaal toe en stak alleen het koppie eruit. Dan zei ik: “Goedenacht Michael,
ga lekker slapen.” En ’s morgens als ik wakker werd zei ik: “Hé Michael, goeiemorgen.” Dan deed ik de gordijntjes weer open en begon er een nieuwe dag.
Vier dagen na zijn overlijden was het afscheid in De Toneelschuur. Zo waanzinnig mooi. Die symboliek ook, die overal aanwezig was… Ik hield een bijna technisch verhaal over zijn laatste dagen. Ik ga het niet vertellen, dacht ik, geen emoties. De dag erop, de zeventiende hebben we hem naar New York gebracht, voor een begrafenis in de kerk van zijn moeder.
Later, in augustus, ben ik op vakantie gegaan. Ik heb Mikes foto op het dashboard van mijn auto geplakt en we zijn gaan rijden. Twee of drie weken naar Zwitserland, met z’n tweeën. De tweede dag voer ik op een pontje over het Vierwoudstedenmeer. Dat is een pikzwart meer. Het was koud en ik dacht: Michael ligt nu in die koude grond in New York… Toen kwam er verdriet. Ik moest vreselijk huilen. Na die huilbui was ik het kwijt. Vanaf dat moment werd het een prachtige vakantie.
Mensen zijn er zolang ze in je hoofd zitten. Ik denk niet dat er een dag is dat ik niet aan hem denk. Ik vind het fantastisch dat ik hem heb gekend. Ik zou dolgraag willen dat hij terug was om te vragen: hoe gaat het met je? Maar hij is er niet meer. Het enige wat rest is “wat heerlijk dat hij er geweest is”.
Ik ontmoet veel mensen die boos zijn over de dood. Met hen is iets ernstigs mis. Je moet ze leren dat de angst vooraf veel groter is dan de werkelijkheid. Toen Mike net overleden was, hingen er op straat allemaal foto’s van vrouwen uit Srebrenica. Zij leefden nog, maar veel van hen waren verkracht,
hadden hun man verloren, of hun kinderen. Ik dacht: waar zeur ik nou over. Mijn man is op een fatsoenlijke manier overleden. Misschien wel jong en aan een vreselijke ziekte, maar de manier waarop en de omstandigheden waren humaan.
Je wordt geboren en je gaat dood. Te jong overlijden kan alleen als je denkt dat er een vast tijdstip is waarop dat zou moeten. Het gaat pas pijn doen als je veronderstelt dat iemand oud moet worden. Nee, iemand gaat dood op dat ene moment. Het is zoals het is.’
Things not seen but felt
‘Zorgvuldig kijken, dat deelden we. Het is mooi al die wonderlijke dingen te ontdekken die je met een ander gemeen hebt. Daar heb je het nooit over, maar die zijn er. Dat maakt het leven met elkaar zo aangenaam, dat je over sommige dingen geen discussie hebt, dat die vanzelfsprekend zijn. Zo zie ik dat…
Het belangrijkste dat er nog is, is het intense, innerlijke plezier dat hij had. Dat is het belangrijkste; dat plezier. De kleine opmerkingen tussendoor die hij maakte, zijn gedrag, de manier waarop hij op mensen reageerde…
Ja, het enige wat ik kan zeggen is dat ik vreselijk van die man gehouden heb. Dat is echt zo, ik heb vreselijk van die man gehouden! Ik was helemaal dol op hem. Wat een leuke man!’
Alle Engelse citaten zijn van Michael en komen uit Hyde. Met dank aan Peter.